Door Arne van Mourik

“Die rode duivel moet wel ontzettend veel van klassiek houden”, dacht ik laatst, “anders begin je niet aan zoiets.” In Hoofdlijn is hij, Ronald Schalley, met ijzingwekkend geduld een patroon van laat-klassieke standen aan het bespreken, vandaar. Eerder had de grote Belg de Wiersmafinesse al tot op het bot gefileerd en elke aflevering van die serie heb ik, vaak smullend, nagespeeld. De meeste klassieke standen laat ik aan me voorbij gaan, ik houd er niet van, weet niet wat ik moet doen als ik ze zelf krijg (ben nooit via de boekjes dammer geworden!) en het is gelukkig niet zo heel moeilijk ze te mijden. Maar ik begrijp best dat anderen smullen van het ultieme tempispel dat klassiek is.

Deze week zit ik online wel eens live de partijen in Nijmegen te volgen, zelfs onder werktijd (há! – wie doet dat niet als-ie de kans krijgt!?). Ook dan word ik getriggerd door bepaalde partijen, door bepaalde systemen, die mij blijkbaar boeien. Vooral aanval versus omsingeling mag ik graag zien. Goede tweede is de wederzijdse flankaanval, eventueel vergezeld van opsluiting of hek. En natuurlijk, uit beiden volgend, problematisch aandoende standen. Dan ben ik een en al aandacht.

In de onderlinge Utrechtse competitie had ik dit jaar volgens het rondwandelend commentaar een voor mij atypische stand op het bord gekregen, namelijk een enorme aanval. Ja, ook dat overkomt me zelden want ik ben ‘van nature’ meer een omsingelaar. (Als ik een aanval krijg win ik die bijna nooit, terwijl omsingelen me meer kansen biedt op finesses, en ik weet vaak wel hoe ver ik kan gaan om, als het mis dreigt te gaan, nog te ontsnappen…)

Zit je karakter in je spel? Loer ik op kansen? Ben ik een angsthaas of juist iemand die het randje opzoekt? Wacht ik op een aanknopingspunt of bied ik het zelf aan? Is er een psycholoog in de zaal? Kan die een boek volschrijven over observaties van of zelfs belevenissen met ‘patiënten’ in de Jan Massinkhal!

Van de meeste dammers weet ik niks (meer), wat hun speelstijl betreft. Dat is wel zo prettig want dan wordt een partij al gauw een verrassing. Maar andersom is het ook niet erg: tientallen partijen heb ik gespeeld tegen Alfons Ottink en Cock van Wijk (beiden dit jaar opvallend afwezig in Nijmegen); ik weet hoe ze spelen en zij weten hoe ik speel. Merkwaardig: tegen Cock wordt het vaak remise, tegen Alfons bijna altijd een beslissing (score ongeveer quitte). Hoe kan zoiets? Zijn het de stijlen die botsen? Is iemand de ander geworden?

Zaterdag ga ik door de speelzaal lopen en mezelf afvragen of de spelers zichzelf zijn of niet.